Het is zover. Ik kom aan in mijn all in hotel voor de volgende dagen… Blij dat ik er zonder verdere kleerscheuren geraakt ben. Door omstandigheden heb ik een hele entourage mee, bestaande uit pa, stiefma en Zoonlief… We hebben heel wat bekijks bij onze intrede. Mijn kamer wordt me toegewezen en dan staat ook DeeDee daar, onaangekondigd. Ze staat in de hal te wachten want ze mag de afdeling niet in, wegens geen bezoekuur. Daar zijn ze streng op. Ben nog niet eens geopereerd dus kan er wel inkomen dat dit vreemde blikken uitlokt. Bij de aflossing van de shift komen er twee verpleegkundigen de kamer binnen voor de officiële shiftoverdracht, wat inhoudt dat de ene tegen de andere luidop overloopt wie je bent en wat je daar komt doen. Het heeft iets rollenspelachtig. Plots smijt die ene er, zo ergens tussendoor: ‘Mevrouw staat ook bekend om haar angstaanvallen.’ En ratelt verder…
Zoonlief en ik kijken instant naar mekaar: WTF?
De rest van de uitleg gaat aan ons wat voorbij, maar hierover gaan wij het alleszins achteraf nog hebben. De manier waarop het werd gezegd was zo droog dat het bijna hilarisch was. Mijn entourage wordt daarna vriendelijk verzocht om stilaan de kamer te verlaten, zodat de patiënte zich rustig kan voorbereiden op de ingreep. Begrijpelijk. Mijn eerste indruk op de afdeling is in ieder geval niet onopgemerkt voorbij gegaan.
Nu, de enige keer dat het woord ‘angstaanvallen’ viel, was tijdens die eerste shiftoverdracht. Verder worden ze niet meer vernoemd, er wordt niet naar gevraagd of bij stil gestaan. Enkel ik blijf me er bewust van. Zeker nu ik er nog eens extra op gewezen werd!
Bij elk bed dat passeert met daarin onbekende, verdoofde, lijkbleke medemens, krijg ik het ook almaar moeilijker om mijn kalmte te bewaren.
Eens mijn gevolg vertrokken, is het de zoete inval in mijn kamer. Het gepruts aan mijn lijf is begonnen en daar zal ik mij de komende uren en dagen bij moeten neerleggen. Wanneer een jong ding mijn kamer betreed, met een brede glimlach en het sexy operatieschortje in de hand, ben ik vooral content dat het wachten bijna voorbij is. Even later word ik weggekaapt en kunnen de geplande festiviteiten beginnen. Ik hou me stoer, maar ik hoop zo snel mogelijk volledig onder zeil te zijn, want dit zijn toch de spannendste momenten. Het zijn eveneens de lastigste momenten, zijnde dat wachten in dat bed. Eerst mag ik nog de strijd aangaan met het haarnetje, dat totaal niet voorzien op een haardos als de mijne. Dan is het weer… wachten. Je hebt er geen idee van hoe laat het precies is, waar je je precies bevindt en hoe belachelijk je er precies uitziet met dat haarnetje. Kan mijn hoofd amper opheffen om eens deftig rond te gluren want dan glijdt dat verdomde ding af. Je krijgt wel een opgewarmd deken, uit een ‘dekentjesoven’, nog nooit gezien. Voelt zalig, want het is daar vreselijk koud in zo’n operatiekwartier. Je ziet bedden passeren met mensen die net hun bezoek aan de slachtbank hebben afgerond. Die zien er, uiteraard, niet op hun paasbest uit. Het wachten blijft maar duren, met nog steeds geen besef van tijd, niks om je bezig te houden en geen (aangename) afleiding. De enige troostbieder is dat warme deken en dat blijkt niet in staat die warmte lang vast te houden. Begin een beetje te rillen van de kou. De toenemende stress heeft daar waarschijnlijk ook een aandeel in. Bij elk bed dat passeert met daarin een onbekende, verdoofde, lijkbleke medemens krijg ik het alsmaar moeilijker om mijn kalmte te bewaren. Voel mijn hartslag stijgen met de minuut…
Wanneer ik eerst nog een tussenstop maak, in een soort van opslagruimte voor medisch materiaal, waar een infuus wordt aangebracht, is er geen spoor meer te bekennen van mijn ‘stoerigheid’. Het ontbreekt me zelfs aan spraakvermogen. Ik reageer amper nog. Het is te zeggen, men stelt mij vragen en ik antwoord kort, men informeert me over het verdere verloop en ik knik. Geen grapjes, geen gevatte commentaartjes. Als praatjes mij vergaan, dan wil dat zeggen dat ik me verre van op mijn gemak voel in een welbepaalde situatie of dat ik gewoon schijterig bang ben. In dit geval is er sprake van beiden. In die voorraadkast mag ik voor de verandering nog wat wachten, maar er weerklinkt muziek. Ik herken een liedje van Elvis, dat ik al lang niet meer hoorde, maar waarvan ik de titel niet ken. Altijd lollig voor achteraf, wanneer ik perse dat liedje wil terugvinden. Dat kleine, mooie liedje kalmeert me wat, dat zeker, maar ik ben zo blij wanneer ik eindelijk op die tafel lig, dat masker om de mond krijg en niet veel later helemaal wegglijd.
Roepen tegen mij ten tijde van paniek helpt niet. Me sussen door op te sommen waar we zijn, wat er gebeurd is, enz… had meer effect gehad.
Het ontwaken uit mijn comateuze toestand verloopt nogal woelig. Ik begin te kronkelen in mijn bed. Ik word overvallen door een pijn, die ik niet meteen kan thuisbrengen, ben alle gevoel van controle kwijt en weet niet meteen waar ik me bevind. Ik wil woorden uitbrengen, maar dat lukt voor geen meter. Er komen twee witte schimmen op mij afgelopen. Ze willen me tot bedaren brengen, roepen zelfs een beetje tegen me. ‘Stop daarmee!’ ‘Lig nu stil!’ Ik roep terug: ‘Dat gaat niet! Al zou ik willen, het gaat niet!’ Tenminste, dat is het antwoord dat ik wil produceren, maar het enige wat mijn lippen ontglipt is een onverstaanbaar gebrabbel, met wat klanken daar tussenin. Naast heel frustrerend, heel beangstigend. Plots begint een medepatiënte aan de overkant van de zaal het helemaal te verliezen. Ze brult, slaat wild om zich heen en wil het infuus uit haar arm trekken. Mijn twee witte tornado’s vliegen naar de overkant. Zij wint!
Het geeft mij even de tijd om zelf mijn kalmte te vinden, want dit is pure paniek. Roepen tegen mij ten tijde van paniek helpt niet. Me sussen door op te sommen waar we zijn, wat er gebeurd is, enz… had meer effect gehad. Neem hen dat niet kwalijk. Die mensen werken hard en kunnen onmogelijk van elk individu dat daar passeert de handleiding kennen. Gelukkig heeft dit individu al wat inzichten vergaard met betrekking tot haar eigen handleiding dus het lukt me wel om mezelf wat te bedaren. Net voor ik naar mijn kamer word gerold, krijg ik nog wat informatie over de morfinepomp waaraan ik blijkbaar ben aangesloten. Mijn verdwaasde brein is nog niet in staat al die info te implementeren. Onthoud enkel op welk knopje ik moet duwen om een dosis tot mij te nemen…
De rest van de dag en nacht breng ik vooral slapend door, maar wat heerst er een onrust in mij.
Dag 2…
Hoera! Ik word gewassen, want zelf ben ik werkelijk tot niks in staat. Dan voel ik me zo kwetsbaar. (Nee hoor, je hoeft de gordijnen niet dicht te doen. Anders kan ik niet meer zwaaien naar de mensen op de parking.)
Het is een ervaren verpleegkundige die, samen met een stagiaire, de honneurs der hygiëne waarneemt. Naast het feit dat ik het haat om mezelf zo hulpeloos infantiel te voelen, zal het wel een opluchting zijn wanneer ik wat opgefrist ben. Zo gaat dat dan. Maar dat is voor later.
Toen ik het nieuws vernam, betreffende de aanwezigheid van de morfinepomp, dacht ik aanvankelijk: Oh heerlijk! Legaal gedrogeerd!
Het wasritueel weekt alweer iets los bij mij. Het tafereel dat zich ontrafelt voor mijn ogen absorbeert mijn interesse vanwege de manier van communiceren. Het is de bedoeling dat de stagiaire ‘meeloopt’ met de ervaren verpleegkundige en zo de routines van de job wat onder de knie krijgt. Het onervaren, roodharige meisje is wat aan de timide kant. Dat merkte ik al toen ik haar gisteren voor het eerst ontmoette. Ze is wel lief en zorgzaam, dat voel ik, en als zij wat ruimte krijgt, zal zij zich wel ontplooien. De ervaringsdeskundige mentor is een schat van een dame en een goede verpleegster. Ze is vriendelijk, sociaal, zorgzaam en ook wel kordaat. Als mentor vind ik haar een beetje dictatoriaal en misschien net iets té kordaat. Wanneer ik klaar ben en voorzien word van een proper nachtkleed, zegt de ervarene, op een wel zeer gebiedende toon: ‘En wat doen we nu?’
Het meisje schrikt zichtbaar en klapt dicht. Zelfs ik schrik een beetje en vraag mij, eerlijk waar, ook af wat ze bedoelt? Ze blijft streng kijken naar het meisje.
‘Wel, wat moet er nu gebeuren? Denk eens goed na?’
Zelf begin ik ook heel goed na te denken, maar zo eenvoudig is dat niet. Ik kom er niet op. Het meisje ook niet.
‘Allee, wat doe je thuis ook, nadat je gewassen bent?’, probeert ze nog.
Ik zie dat kind daar afzien en hoop vurig met haar mee, dat ze snel uit haar lijden verlost wordt. Voorlopig reageer ik alleen maar vanbinnen, in absolute stilte. Maar dat gaat niet lang meer duren, als dit nog lang aansleept.
‘Tanden poetsen, natuurlijk!’, roept de ervarene plots.
Zalig zij die zo’n vaste routine hanteren, maar zo ‘natuurlijk!’ vind ik dat niet. Als je eerst een douche neemt en dan je ontbijt, dan poets je toch niet je tanden tussendoor? Maar bon, goed dat ik gezwegen heb, denk ik dan maar. Het is niet omdat je een prima verpleegkundige bent, dat er automatisch een goede lesgever in jou schuilt. Ben er zeker van dat de ervarene in dit verhaal zelf niet beseft hoe belerend en hoe dominant ze overkomt in haar communicatie. Eén ding weet ik vrijwel zeker: het antwoord op de vraag ‘wat we nu doen na het wassen?’, zal dat timide, roodharige meisje niet snel vergeten.
Voel me achteraf inderdaad opgefrist door het kattenwasje, maar vertoef nog steeds in een constante zweem van misselijkheid. Toen ik het nieuws vernam, betreffende de voorziene morfinepomp, dacht ik aanvankelijk: Oh heerlijk! Legaal gedrogeerd! Geen pijn en een minimum aan gedachten. Klinkt een beetje als vakantie. Ik wil echter al snel terugkeren uit ‘vakantie’. Ik voel me de hele tijd misselijk en onpasselijk, waardoor eten amper lukt, ik mis mijn gevatheid en zelfs mijn constante stroom aan gedachten. De onderdrukking van de pijn is echter zalig. Dat zeg ik ook tegen mijn bezoekers vandaag. Er passeert best wat volk. Beetje vermoeiend, maar ik ben zo blij dat ze er zijn.
Het enige wat ik vrij snel mis aan die goeie ouwe morfine is dat onovertroffen talent voor pijnbestrijding. Toch voel ik me bevrijd, want die constante staat van verdoving vind ik maar niks.
Vandaag komt ook mijn dokter eventjes binnengewaaid. Ik weet achteraf niet zo goed meer wat die allemaal gezegd heeft. Die overdondert je nogal gemakkelijk, en laat je bijgevolg weinig kans tot enige reactie of tussenkomst. Op mijn reactievermogen zit ook wel wat vertraging momenteel. Dat alles goed verlopen is, dat heb ik wel opgevangen.
Tijdens de tweede nacht word ik afgekoppeld van de pomp, op eigen vraag. Het enige wat ik vrij snel mis aan die goeie ouwe morfine is dat onovertroffen talent voor pijnbestrijding. Toch voel ik me bevrijd, want die constante staat van verdoving vind ik maar niks. Het zal nog even duren voor de mist in mijn hoofd is opgeklaard, dat voel ik wel, maar ben toch al van dat gif verlost.
Na alweer een zeer onrustige nacht, begint mijn derde dag verblijf niet slecht. Ik neem mijn ontbijt niet op bed, maar aan tafel. De gynaecoloog van dienst komt dan al een bezoekje brengen. Het is niet mijn eigen dokter, maar wel die van Eve. Onze dokters hebben samen een praktijk, dus we vergeleken hen wel al eens eerder. Nu ook haar dokter zich wat mee over mij ontfermd kunnen we binnenkort een meer grondige vergelijkende studie maken. Roddelen dus…
Mijn dokter heeft een zekere flair en beweegt zich bijna ritmisch voort. Die van haar is anders, gewoner, minder ‘dokterachtig’ of zoiets…
Hij is blij dat ik uit bed ben, maar hamert wel stevig op het feit dat ik net een zware ingreep onderging en voldoende moet rusten. Niet te dapper willen zijn, is de boodschap. Deze dokter geeft je het gevoel dat hij minder gehaast is. Bij sommigen moet je bijna een lijstje maken met dingen die je wil vragen of zeggen, want voor je het weet stuiven ze weer weg. Deze man neemt iets rustiger zijn tijd. Misschien mag ik morgen wel naar huis als het zo goed blijft gaan.
Natuurlijk kon het niet zo goed blijven gaan. Een uurtje na het vertrek van de dokter word ik helemaal onwel, zonder aanwijsbare reden. Ben bij momenten bang om het bewustzijn te verliezen. De rest van de dag blijf ik heel braaf in bed liggen. Dat lukt vrij vlot in deze erbarmelijke staat van zijn. De verpleging raadt bezoek vandaag af, of om het te beperken tot een strikt minimum. Zoonlief komt even langs vóór hij naar de avondschool vertrekt en wat later is er nog een verrassingsbezoeker. Fijn! Voel me ondertussen een ietsje beter, maar morgen naar huis vertrekken, dat is geen optie meer.
Wordt wederom vervolgd…